De uitvinding van de zondag

De lucht was als een perzik,
De maan een diamant.
(Leopold)

Vastkakig de vele goden
Nat van een ei
(Lucebert)

God oftewel de Natuur
(Spinoza)

 

HOOFDSTUK 1

Herfst 1960

1.1. HET AFSCHEID

Martha had de kinderen tussen de planten op de vensterbank voor het raam gezet, om Johannes uit te zwaaien. Elke ochtend was dat hun vaste ritueel, want elk afscheid hoorde volgens haar, hoe simpel en alledaags het ook was, een feest te zijn: er hoort theater bij en overdrijving, er hoort gezoend te worden en daarna gezwaaid, heel uitbundig, bij voorkeur nadat alle ruzies waren uitgesproken, er zo nodig excuses waren gemaakt en mogelijke misverstanden waren opgehelderd.

Zo was ze dat van thuis uit gewend: haar vader en haar broers namen elke ochtend druk pratend afscheid als ze door de fluit van de fabriek naar hun werk geroepen werden. Schril klonk die fluit dan door de straten als het hele leger van mannen, al in hun werkkleding en ieder met een pet op het hoofd, aan kwam lopen. Er werd geschreeuwd en gezongen, laatkomers kwamen nog door de stegen aanrennen en dan stond zij al met haar moeder en haar broers en zusjes klaar in de deuropening.

Nu stonden haar eigen kinderen op de vensterbank te zwaaien terwijl Johannes langzaam zijn massieve Amerikaan de garage uit reed, een Dodge Matador, met raketvormige vinnen en zilveren sierstrepen. Vlak voor het raam ging hij, zoals elke ochtend, even op de rem staan zodat de wielen doorschoven in het grind en de auto zacht en lui nadeinde als een boot op zee. Kareltje sprong enthousiast op en Martha moest hem beetpakken, anders was hij beslist achterovergevallen. Ze drukte hem tegen zich aan en hij begon meteen met zijn handjes tegen het raam te slaan. Myrthe, zijn twee jaar oudere zusje, hield zich intussen braaf met aan het gordijn vast, brabbelde dromerig in zichzelf en was alvast begonnen te zwaaien.

Johannes haalde zijn hand nog eens over zijn kuif en keek even in zijn binnenspiegel. Martha vond dat hij er slecht uit zag, met wallen onder zijn ogen, slordig geschoren, grauw. Ze hadden ook een zware nacht achter de rug. Maar hij vermande zich, stak zijn hand naar hen op bij wijze van groet en drukte toen zonder enige overgang het gaspedaal tot de bodem in zodat de wielen doldraaiden in het grint. Een stroom kiezelstenen schoot van onder de banden met scherpe tikken tegen de blinde muur van de garage, als kogels van een mitrailleur en even leek de wagen in de lucht te blijven hangen, steigerend en wel, maar toen sprong hij naar voren en zweefde het erf af, al lieten de banden toch nog zwarte aardesporen na in het grint.

Kareltje gooide zich, trots op de heldendaad van zijn vader en daarin opgenomen, met uitgestoken armpjes in wild enthousiasme achterover, waar Martha hem weer opving en tegen zich aan drukte. Het jong probeerde zich los te wringen en sloeg met zijn dikke armpjes om zich heen, terwijl Johannes een ruk aan het stuur gaf en de hoek omscheurde waar de wielen grip kregen op de beklinkerde straatweg zodat hij nu pas echt gelanceerd werd. Martha zag de auto tussen de bomen door wegschieten en het was of de lichtgele lak van de carrosserie licht gaf als het vuur van een raket.

De mensen spraken hem de laatste tijd als Blokhoofd van de Bescherming Burgerbevolking (met de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van ruim duizend mensen in het dorp en de omliggende polders) vaker aan over de kans op oorlog en tot vandaag had hij hen altijd sussend kunnen antwoorden: het zou hun tijd nog wel duren, al moesten ze op het ergste voorbereid zijn en juist bij die voorbereidingen kon de BB hen helpen. Wie goed voorbereid was en alles gedaan had wat er gedaan kon worden, had niets meer te doen en die hoefde dus ook niet meer verder te piekeren over wat er zou gebeuren; dat was zijn overtuiging en uitgangspunt. Tenminste: tot gisteren. Toen was alles anders geworden.

Hij zette de radio aan, vond een zender met rock ’n roll-muziek. De weg slingerde sloom langs het smalle riviertje, tussen het riet zwommen wat eenden; hij passeerde af en toe een boerderij waar een hond hem stond op te wachten om blaffend achter de auto aan te rennen. Een enkele keer liepen er wat kippen op de weg naar graantjes te pikken. Die joeg hij dan uiteen door even gas te geven.

“Do you remember,” schalde door de auto. “What we did last summer? Do you remember, what we did last year?” Hij bewoog mee op het ritme van het lied, draaide aan het stuur zodat de wagen meewiebelde, draaide met zijn billen op zijn stoel heen en weer en nam, met een brede glimlach op zijn gezicht, de kinderen hadden zich goed geweerd. Hij moest de zaken niet te somber inzien, misschien kwam het allemaal nog goed. Hij zette de radio harder en nam de bochten langs het kronkelende riviertje lekker snel, zodat de auto telkens overhelde.

“Let’s twist again,  like we did last summer,  Let’s twist again, like we did last year.”

Hij tikte op het stuur mee op de maat van de muziek, buiten schoot het landschap voorbij: het riviertje verbreedde zich, verderop zag hij het kleine bos al bij de boerderij van Hartman. Het kwam wel goed, dacht hij: de Amerikanen zouden binnen tien jaar op de maan zouden staan, dat had de Amerikaanse president zelf gezegd: ze waren nu hoogstens op een kleine achterstand gezet, maar ze zouden de Russen wel inhalen. Snel keek hij even in de spiegel die hij naar zich toe had gedraaid: zijn kuif stond hem goed vond hij zelf.

De auto danste vertraagd mee met de muziek. Op de motorkap, boven de koplampen, twee verchroomde sierstrips met kleine raketjes erop, langgerekt, met een scherpe punt en een kleine opstaande staartvin. Hij had de auto eigenlijk om die versieringen gekocht. Zijn eigen raketten!

De twee forse staartvinnen liepen elk ook zo mooi uit in een stevig rood achterlicht: in een file remde hij vaker dan nodig af, gewoon even gas geven en dan afremmen, om de auto achter zich in een rode gloed te zetten.

Maar gisteravond was hij toch wel geschrokken. Nietsvermoedend had hij de radio aangezet, met Martha tegenover hem aan de keukentafel. Ze had een kom sinaasappelschillen op schoot om te raspen voor een toetje. Hij had net een sigaret opgestoken toen het nieuws begon en hij verslikte zich in de rook toen de omroeper liet weten dat de Russen een tweede man de ruimte in gestuurd hadden.

“Die verdomde Russen!” had hij uitgeroepen en hij had met zijn vlakke hand op tafel geslagen. Eerst die Gagarin, die hij ook al niet had kunnen uitstaan met zijn olijke boerenkop en nu dit: de een of andere Titov die de aarde rondging en die daar volgens de nieuwslezer ook een dutje gedaan had, gewoon op een paar kilometer hoogte, terwijl de mensen op aarde beneden hem nietsvermoedend rondscharrelden.

Moesten ze nu weer het land ontvluchten? Hij had nauwelijks geslapen en was al lang voor het licht was opgestaan om het hele huis door te lopen, om de houten schotten klaar te leggen die ze zouden gebruiken om de ramen in af te sluiten, om de voorraad eten en drinken die in de kelder waren opgeslagen te controleren, de dekens, lakens en kussens nog eens te tellen, de zaklantarens aan en uit te knippen en de radio waarover ze noodsignalen en het laatste nieuws zouden ontvangen uitgebreid te testen. Moedeloos had hij in de kleine, benauwde kelder onder de trap gestaan: door de spleten tussen de treden had hij het ochtendlicht de kelder binnen zien schijnen en de tranen waren hem in de ogen gesprongen. Hoe moest hij hiermee zijn gezin beschermen? In de stad werden tenminste nog onder elke nieuwe brug en onder elk nieuw flatgebouw atoomvrije schuilkelders gebouwd: enorme zalen voor duizenden mensen.

“Stel je voor, jullie gaan gewoon ontbijten, niets aan de hand” had hij gezegd toen Martha en de kinderen eenmaal klaar zaten. Hij had tegenover hen gestaan met zijn horloge in de hand. De kinderen wisten wat er van hen verwacht werd, ze hadden dit al zo vaak geoefend: de jongens hadden tien seconden om naar hun schuilplaats te rennen, niet meer dan acht grote stappen. Martha en Diane zouden in die tijd de kleintjes onder tafel trekken.

De kinderen leefden zich weer braaf in. Ze roerden in hun havermout, Jasper maakte van de gelegenheid gebruik om een extra schep basterdsuiker te nemen, Martha voerde met een lepel Kareltje die bij haar op schoot zat en Henk en Diane zaten elkaar te plagen. Alles zoals anders op een gewone dag. Tot Johannes plotseling: “Flits!” riep.

Meteen was het of de windhoos al over de velden aankwam razen om hen te vernietigen, voorafgegaan door het samengebalde geluid van de explosie: de stormwind die huizen liet instorten, bomen als luciferhoutjes in tweeën knapte, auto’s als speelgoed door de lucht liet vliegen en die het glas uit de sponningen van de ramen zou laten springen, zodat er een hagel van glassplinters naar binnen waaide.

De jongens waren in acht grote stappen op de gang, trokken de kelderdeur onder de trap open en sprongen naar binnen. Ruim op tijd, binnen de acht seconden. Johannes noteerde hun tijd tevreden in het schrift dat voor hem op tafel lag. Martha en Diane waren meteen met de kleintjes onder de keukentafel gekropen en drukten hen tegen zich aan. Toen klapte hij hard in zijn handen om de komst van de windhoos aan te kondigen. De klap weerkaatste tegen de wanden van de keuken en Martha en Diane drukten snel de kinderen tegen zich aan en hielden een hand voor hun ogen.

Even zag Johannes de windhoos voor zich die huizen ophief, auto’s mee de lucht innam en die ook die nieuwe garage weg zou blazen, als die nog gebouwd werd tenminste, met op de achtergrond boven de stad de grote grijze paddenstoelwolk waaruit de fall-out als een mist over het land neerdaalde.

Als de Bom eenmaal gevallen was, zou het hier een gekkenhuis worden. Iedereen zou de stad willen ontvluchten, de auto’s zouden dan twee, drie rijen naast elkaar de stad uit rijden en een of misschien twee banen zou hij openstellen voor de mensen die te voet of met de fiets de stad wilden ontvluchten. Ze zouden elkaar in paniek vertrappen tenzij hij ingreep met zijn mannen en wegen ontsloot, aanwijzingen gaf over de beste routes: de mensen ook links en rechts de polder instuurde. In de bunker die de BB als coördinatiecentrum had ingericht had hij daar al hele schema’s van liggen.

Het oude centrum van de stad zou weggevaagd worden, alle in een straal van drie kilometer zou door het vuur verzengd worden, mannen, vrouwen en kinderen die niet op tijd de schuilkelders bereikten zouden als stof verpulveren in hun huizen, niets bleef erover, het zou zijn alsof ze nooit bestaan hadden. Maar de kring huizen daarom heen zou weggeblazen worden, af en toe zou er een muur blijven staan, dat was alles en tegen de tijd dat de storm het dorp bereikte, in die paar tellen dat hij met vrouw en kinderen een veilig heenkomen moest zoeken, zou de kracht van de explosie nog nauwelijks afgenomen zijn, ze hadden nauwelijks kans te overleven.

Honderdduizenden mensen zouden dan het dorp overspoelen, stad zou leeglopen, mensen zou door de nauwe dorpsstraten rennen, geschroeid en geblakerd, het verkeer zou er tot stilstand komen,

Hij had zijn stuur vastgegrepen, het zweet gutste langs zijn handen, brandde in zijn ogen. Wat moest hij doen? Waar was hij veilig? De file zette zich weer in beweging, traag en hortend en plotseling wist hij was hem te doen stond. De bunker van de BB, daar moest hij heen. De bunker middenin de weilanden die de BB als coördinatiecentrum gebruikte. Natuurlijk!

Hij gaf een ruk aan het stuur en drukte het gaspedaal tot de bodem in, tikte in het voorbijgaan de bumper van de auto voor hem aan, de stoplichten tegenover de kerk waar hij linksaf wilde slaan, sprongen op rood en een donkere vrachtwagen die nog doorreed werd plotseling snel groter alsof die door een enorme hand naar hem toegeduwd werd, maar hij gooide het stuur om, lag even met gierende banden dwars op de weg, zag de ogen van de bestuurder van de vrachtwagen groter worden, de kerktoren zakte even scheef weg en hij was het bruggetje al over, de losliggende geteerde planken ratelden onder zijn banden, nee, nu zweette hij niet meer, hij had het stuur stevig in handen, want verdomme, hij liet niet met zich spotten, dat mocht iedereen weten, hij ging nu een daad stellen, al wist hij nog niet welke.

Vorige week had hij de bunker nog bezocht en had daar de generator gestart om de accu’s op te laden. Onder het geronk van de motor was hij de nauwe vochtige gangen doorgelopen, had hij de luchtfilters gecontroleerd, overal de verlichting aan en uitgeknipt, was nog eens rustig in de kaartenkamer aan het hoofd van de tafel gaan zitten en had voor de zoveelste keer de kaarten bekeken die daar klaar lagen, met de concentrische cirkels op de plaatsen waar gebombardeerd zou kunnen worden, met per cirkel de verwachte schade aan gebouwen en het aantal verwachtte doden en gewonden, terwijl op andere kaarten juist de vluchtwegen waren aangegeven waarover de mensen de stad konden ontvluchten, en oneindige stroom van mannen, vrouwen en kinderen.

Toen de accu’s opgeladen waren en hij de generator uitzette, die nog even nadieselde, was hij nog even blijven staan met zijn voorhoofd tegen het beton geleund en terwijl er langzaam een onaardse stilte over de bunker viel was tot hem doorgedrongen dat de bunker eigenlijk de enige plek waar hij zich veilig voelde

 


Wilt u meer lezen? Binnenkort kunt u dit boek op deze site aanschaffen.